Het Hebreeuws heeft zich ontwikkeld uit dat kanaänietische dialect, dat de Israëlieten bij de verovering van het 'beloofde land' aantroffen en overnamen en waarvoor zij hun moedertaal (waarschijnlijk een aan het Oudaramees verwant idioom; vgl Deut. xxvi 5) vrijwel geheel hebben opgegeven. Binnen het Hebreeuws, dat dus met recht een 'tale Kanaäns' wordt genoemd (Jes. xix 18), hebben regionale dialectische verschillen bestaan. Dit valt zelfs nog af te leiden uit de overgeleverde tekst van het Oude Testament (vgl. b.v. Richt. xii 6),...
Te dien dage zullen er [47]vijf steden in Egypteland zijn, [48]sprekende de spraak van Kanaan, en [49]zwerende den HEERE der heirscharen; [50]een zal genoemd zijn een stad der verstoring.
47. Dat is, enige steden; dat is, mensen in enige steden woonachtig, te weten die door den bestemden raad van God ten eeuwigen leven zijn uitverkoren.
48. Hebreeuws, die met de lip Kanaans spreken zullen, gelijk Gen.11:1. Dat is, zij zullen van Gods Woord spreken, hetwelk in de spraak Kanaans, dat is, in de Hebreeuwse spraak, beschreven is, en zij zullen zich van de gelovige Joden laten onderwijzen in den weg der zaligheid.
49. Dat is, zij zullen zich met een eed verplichten aan den waren God, verlatende en afzwerende de valse goden. De zin is: Zij zullen de ware religie aannemen.
50. Te weten omdat zij tevoren verstoord was geweest, of nabij om verstoord te worden; maar door de barmhartigheid van God behouden gebleven. Anders: elkeen, gelijk hfdst.6 vs.2.